Experiences 1940 -1945, Hellevoetsluis


On May 10, 1940, we woke up early in the morning to the sound of large planes flying low over and my mother cried out: "it's war". We saw soldiers with rifles and even revolvers shooting at the planes. The whole barracks were in turmoil.

The five days of the war were fairly quiet, many rumors about paratroopers. A German plane had been shot at by Dutch planes in the polder between Hellevoet and Rockanje and had to make an emergency landing. Among the crew was a senior officer. They were captured and locked up in a cell in Fort Haerlem. We saw that there was a lot of discussion among the Dutch officers in front of the Fort. We heard that the Germans were in the cell without food and drink. This was against the international laws of war and they were quickly billeted in the hotel 'Van Engelen'. Later it turned out that Colonel Fiebig was there, who led the attack on Waalhaven in Rotterdam.

We as boys quickly went to the plane and see if there was anything to decorate, but that was disappointing, there was nothing special anymore, others had already beaten us to it. It was fascinating to look inside such an aircraft.

The occupation
After the bombing of Rotterdam (14 May), the Netherlands capitulated and the occupation had begun on 15 May 1940. On 17 May, the first German soldiers entered Hellevoet. Officers were first billeted with civilians and soldiers were stationed in the barracks Fort 'Haerlem' to stay until the liberation. Hitler thought he would cross over to England as early as September 15 and had already converted barges into landing craft. Some German soldiers thought that Goeree Overflakkee was on the other side of the Haringvliet (± 3 km.) England.

'Und wir fahren gegen England' (soldiers' song).

In October 1940, Hitler abandoned the invasion because the British shot down more planes than were produced. Aerial coverage with aircraft was therefore not assured.

In April 1940 we passed the diploma of machine bench work and the cycling to Den Briel was over. We had to find a job. Jan was hired at the Gasfabriek, Nanne at the Sigarenfabriek and I at Nieuw-Helvoetsche-Rubberfabriek.

Small incidents sometimes occurred in 1940, such as during the marching of the W. A. (Resilience Department of the N.S.B.). I was standing with Arie van den Heuvel on the 'baantje' (Oostzanddijk) and we turned around demonstratively and looked in the shop window of the Scheffers photo shop. They then stopped in front of us and one stepped forward and slapped me in the face. I thought I recognized the big brother of a vocational school Holm, whom we often bullied at the Craft School, because he was in the youth department of the N.S.B.

Daily life went on as usual. The civilians were not bothered by the German soldiers.
The Ortscommander did not tolerate anything from the military that could inconvenience the civilians, but he also did not want any resistance from the civilians, or secret evidence of it (e.g. Orange-mindedness).
When building the Atlantic Wall against a possible invasion by the Allies, it was also

Hellevoetsluis. For the purpose of a clear field of fire, the entire west side of the naval port had to be demolished, including our house. We had to leave the house and were placed in a house on the Westkade, which was also on the list for demolition. My parents knew, at the beginning of 1944, that they had to leave there too and that soon happened. The civilians, who had no work, had to leave Hellevoetsluis and were evacuated. The contents were stored in the upper floors of the houses in Nieuw-Helvoet. The people in Nieuw-Helvoet were also evacuated (see: Announcement), because everything was flooded, the so-called inundation area.

My mother had family in Friesland, who took them hospitably into the Lemmer, where they stayed until after the liberation. The male population, who had a job, were not allowed to leave, so in June 1944 Nanne and I ended up in a boarding house with Mrs. Bourgonje with her daughter at Oostzanddijk 26. Her husband was in the Merchant Navy.

On October 2, 1943, I was fired by the director L. Dekker of the Rubber Factory, because I
had communist tendencies. Dekker was an old planter from the Dutch East Indies and mistook the employees for immature coolies and he threatened me with employment in Germany. After dismissal, I did indeed immediately receive a call for an examination at the Employment Office in Vlaardingen to be sent to Germany.

 Ik ben toen eerst naar dokter Meyst gegaan om te vragen of hij iets kon doen. Hij zei dat, als ik me liet opereren aan mijn neus (ik had een scheef neusbeentje over gehouden van het boksen, wat wij ook een poosje hadden gedaan), dan zou hij mij een brief meegeven voor de Duitse keuringsarts. Ik moest eerst gekeurd worden voor ik de brief kon geven. Nadat ik goedgekeurd was liet ik de brief lezen enmocht meteen naar huis en hoefde niet naar Duitsland. Wat dr.Meyst er ingezet heeft, heb ik nooitgeweten (ik wist toen niet dat hij bij de ondergrondse zat). Ik werd wel bij een firma tewerkgesteld, dievoor de Duitsers werkte.

Zo kwam ik in de bunkerbouw terecht. De voorman, mijn baas, was in hetzelfde kosthuis als ik. Mijn broer Nanne, die nu in de Vlasfabriek werkte, was bij de kleermaker Poldervaart een oom van ons in de kost gegaan. Jan Uitterlinden was opgepakt en naar Duitsland getransporteerd.

Het frappante was, dat deze voorman, Doris Vogel, uit de Jordaan in Amsterdam, twee jaar in een concentratiekamp had gezeten wegens verzetsdaden. Bij de bouw van een muur met valblokken, moest ik korte stukjes betonijzer aan de buitenkant door de bekisting laten uitsteken, zodat het leek of het gewapend beton was. Hij gooide ook houten kisten in het beton, zodat het eigenlijk grote luchtbellen waren in de muur. Vlammenwerpers, die in de berm verborgen waren, ruimde hij gewoon op. Eén keer kwamen hoge officieren, die kennelijk ingelicht waren en gingen te keer tegen hem, terwijl hij rustig zijn overhemd opentrok en zei: `schieten jullie maar ́. Zij waren zo overdonderd, dat zij toen schreeuwden, dat we aan het werk moesten gaan en gingen weg. Thuis liet hij dikwijls zijn brood staan voor mij. Hij had ook een mooie dochter van 18, die was voor mij zei hij altijd, maar daar is niet van gekomen. Een kostelijk figuur.

Later werden we ingezet om betonnen 'driehoeken' in elkaar te zetten. Daar moest je dan met drie man onder staan met een balk op je rug om ze in balans te houden, zodat men de einden aan elkaar konden verbinden. 

 Het angstige was soms, als er Engelse vliegtuigen aankwamen, dat je niet weg kon lopen en dekking zoeken. Bovendien lag er onder de steiger, waarop we werkten een lading springstof, die de Duitsers kon laten springen, als dat nodig mocht zijn.

Denk niet, dat je kon weigeren. We werden bewaakt door Duitse soldaten met geladen geweren. De
geiten-wollensokkenhelden’ van nu, die menen, dat we de moffen te gewillig waren, die hebben mijn inziens nooit in die situaties hoeven te werken.

In oktober 1944 moest ik met nog een stel anderen graszoden steken bij de Remise. s ́Middags kwamen weer eens vliegtuigen in het luchtruim en ik keek naar boven en zag ze draaien en naar ons toe keren engelijk zie ik, dat er bommen worden losgelaten en op ons afkwamen. Met nog een jongen ben ik in tegengestelde richting gaan rennen zo hard we konden en toen de klappen vielen, plat gaan liggen. Daarna zijn we teruggegaan en zagen, dat op de kar met de graszoden een bom was gevallen. De voorman was gedood en van Bram Roos, die onder de kar was gekropen, was bijna niets meer over. We hebben nog tot s ́avonds laat naar resten gezocht van Bram Roos. Ik ben nog drager geweest bij de begrafenis, want hij was ook lid van de Jongelingsvereniging. Er was een diepe rouw en zijn stoel aan de tafel van de vereniging bleef leeg, daar mocht niemand op plaats nemen.

In november 1944 ben ik naar een ander kosthuis gegaan: Fam. Ruilof aan de Oostkade 28. Het was een goed kosthuis. Mevrouw Ruilof was een opgewekte vrouw. Dirk Bakker was daar ook kostganger, waar ik het goed mee kon vinden. We gingen vaak samen op stap. Het huis lag aan de Oostkade, voorbij de boekwinkel van Van der Ham. In de cafe ́s bij van Soest in de Kerkstraat en bij café Uitterlinden en café Reurhof dronken we vaak een pilsje. Er waren sommige matrozen, die openlijk tegen Hitler en het Nazisme waren. Daar biljartte ik ook mee en er werd ook een borreltje mee gedronken. Ze verbranddeneen keer zelfs de hakenkruisjes van hun uniformen. Er waren militairen, die zo lang op Hellevoet waren dat iedereen ze kende. Bij het laden van wagens met aarde werd ik dikwijls geholpen of nam een soldaat het van mij over. Afgezien van de meiden die steeds met andere soldaten gingen, waren er ook enkele die vaste verkering hadden gekregen en niemand stoorde zich daaraan.

De winteravonden waren nogal troosteloos, praktisch geen eten en zonder elektrisch licht. Dirk en ik moesten om de beurt een fietswiel draaiende houden, waarop een dynamo en een koplamp was bevestigd  en dan maar moppen vertellen om de moed erin te houden.

Het Duitse geheime wapen.
Eind 1944 werd de koopvaardijhaven gebruikt als uitvalbasis voor sprengboten en éénmanstorpedo's.De omgeving werd tot 'spergebiet' verklaard.

De sprengboten zijn sloepen, die geladen werden met springstoffen.
Er zat één man in zo'n bootje, die het op een schip moest richten en er dan zelf tijdig uit moest springen en hopen, dat hij opgepikt werd, het geen meestal 'ijdele hoop' was.



De éénmanstorpedo's, zoals de Biber (Bever) en de Molch (Mol) hadden op zij twee torpedo's. Zij konden, die op een schip richten en afschieten en bleven dan achter in hun bootje (met geperste zuurstof en moesten hopen op tijdige hulp, die meestal uitbleef).

 Ook kon men er mijnen mee vervoeren. De Duitse militairen noemden deze opdrachten een 'Himmelfartskommando'. Regelmatig werden deze wapens ingezet. Zij gingen dan met tien of vijftien tegelijk onder begeleiding van een schip het Haringvliet uit naar de Noordzee om Engelse schepen te elimineren. Meestal s'nachts in verband met de Engelse bedreiging uit de lucht. Er kwamen dan speciale opgeleide en fanatieke jonge Duitse soldaten, die ze moesten bemannen. Zij konden er het 'IJzerenKruis' mee verdienen! De 'ondergrondse' (het verzet) had dit kennelijk doorgegeven aan 'Engeland', want het bommen gooien nam hierna snel toe.

Op 27 december 1944 ging er iets mis.

Eén duikbootje vuurde zijn torpedo's in de haven af op het vlaggenschip HR01 'Wölfchen', een voormalig jacht van Koning Leopold.

Het was druk in de haven, want de bootjes moesten worden klaargemaakt voor vertrek en voorzien worden van o.a. geperste zuurstof.
Er  ontplofte diverse torpedo's en het vlaggenschip werd uit het water gewoon op de kant gezet.
Over het aantal doden is altijd onduidelijkheid geweest.

Mijn broer Nanne had kennis aan een Oostenrijkse soldaat, die de Nazi's haatte. Beiden waren nogal zwaarmoedig en hij had hem dikwijls te kennen gegeven uit het leven te willen stappen. Hij moest ook behulpzaam zijn bij het klaarmaken van die éénmanstorpedo's.

s' Avonds laat op 26 december werd op het raam van de kamer in de Kerkstraat, waarachter mijn broer sliep, gebonkt, waardoor hij wakker werd. Hij riep zijn naam en riep, dat het morgen ging gebeuren. Toen, die ontploffing de andere dag plaatsvond wist mijn broer wel zeker, dat hij het had gedaan!

Mijn broer heeft het nooit durven te vertellen, omdat het om vele doden ging. Hij heeft het alleen aan mij verteld, maar nu hij is overleden, kan ik het hier wel kwijt. Bewijzen kan je zoiets natuurlijk niet. Ik weet  niet of bij de doden een Oostenrijkse soldaat was. Mijn broer heeft hem daarna niet meer gezien. Ik ben de andere dag naar de ravage gaan kijken en zag duidelijk de kledingstukken in de kale bomen hangen en de Wölfchen op de kant staan, maar ik werd al gauw weggestuurd door de wachtposten. Er waren diverse torpedo's gezonken en die werden half februari 1945 gelicht en men was bang dat, als er één ontplofte een kettingreactie zou kunnen ontstaan. Men vreesde dus voor problemen voor heel  Hellevoet. De burgers mochten schuilen in de kazerne 'Fort Haerlem', maar het was niet verplicht.  Met Jaap de Jong ben ik nog gaan kijken bij het lichten, maar we mochten niet dichtbij komen. Ik weet  wel, dat die wachtpost doodzenuwachtig was.

Over deze geschiedenis is een goed boek verschenen van Jan C. Jansen en Maurice S. Laarman, getiteld:
'Het kleine gevaar'.

Er werden regelmatig bommen op Hellevoet gegooid, langs het kanaal en op de werf. Op 24 januari 1945 ook op een paar huizen naast ons huis. Dirk en ik gingen direct puin ruimen, want we hoorden nog kreunen. De vliegtuigen kwamen weer terug, iedereen was verdwenen, maar wij zeiden, het zal wel erg  toeval zijn, dat er op dezelfde plek weer een bom valt. De familie Dijkgraaf kwam er met wat lichte  verwondingen af; in het andere huis vielen vier doden.

In mijn kosthuis, nadat Dirk door de Duitsers was opgepakt, kwam er weer een voorman, Jan Boon uit Rotterdam, die óók uit een concentratiekamp kwam en erg was gemarteld, zijn stembanden waren kapot van het schreeuwen. Hij heeft me nog gered uit een netelige situatie. Ik moest waterketels, die op de wallen achter het Fort Haerlem stonden, schoonmaken. Het water was noodvoorraad voor de soldaten. Ik heb ze, om te pesten, allemaal tegelijk laten leeglopen, terwijl dat natuurlijk één voor één moest. Toen de commandant dat ontdekte moest ik bij hem komen, maar ik vroeg Jan Boon mee als tolk. De commandant wilde me arresteren en hij had het over sabotage. Jan heeft toen gepraat als Brugman en zei dat ik geestelijk niet helemaal goed was. Door zijn overredingskracht heeft Jan mij toen gered.

Toen moest ik naar de zeedijk met een ploeg onder toezicht van een Duitser, Nanne was daar ook bij.
Nadat we de hele dag gewerkt hadden moesten we een paar kilometer naar zijn huis bij de duinen lopen  om onze identiteitskaart, die we  ́s ochtends moesten afgeven, terug te krijgen.

Wij waren dan moe en hadden honger, dus protesteerden wij daartegen, want hij had ze in zijn zak. Ik  weigerde toen om mee te gaan en liep zonder kaart weg. Hij riep, dat ik terug moest komen, maar ik liep door. Toen begon hij te schieten, maar hij raakte me niet. De volgende morgen vroeg ik mijn identiteitskaart terug. Op een eilandje in het moerassig stuk grond liep een wild konijn, dat er niet af kon. Ik moest van hem eerst dat konijn voor hem vangen dan kreeg ik mijn kaart terug. Toen ik dat konijn te pakken had kon ik hem niet meer los laten, want als hij zich omdraait, scheurt hij mij met zijn achterpoten open, dus moest ik hem met zijn kop op een steen doodslaan. De andere dag moest ik weer bij die commandant komen en Jan weer mee als tolk. Ik dacht  ́nu is het helemaal mis ́, dat dacht Jan ook. De commandant lachte en zei, dat het Duitse leger zulke jongens als ik nodig had en of ik mij wilde melden. Toen vroeg ik Jan of hij aan hem wilde vragen wat hij zou doen als ik als Nederlander achter zijn bureau  zat en hij als Duitser in mijn plaats stond, waarop hij antwoordde:"Du bist schlagfertig, einrücken!"
De geallieerden rukten steeds verder op. We hadden al de Dolle Dinsdag gehad, met de geruchten dat de oorlog was afgelopen, maar die toch niet waar bleken. Het eten werd steeds schaarser, aardappelschillen eten was al gewoon en er werd soms gebakken in consistentvet. De Duitse soldaten kregen ook steeds minder, want ik kreeg wel eens een stuk  ́zuur ́ brood, maar zij konden ook niets meer missen en zij zagen het ook niet meer zitten. Eén soldaat, die al een jaar verkering had met een Hellevoets meisje en anti-nazi was, was ondergedoken.

De bevrijding
Op 5 mei kwam het verlossende bericht, dat Duitsland was gecapituleerd. Het duurde nog even voor er  bakmeel en blikken kaakjes kwamen, want grote steden gingen voor. Er werd wel meteen feest gevierd.  De Canadees, die de komst van de bevrijders op het gemeentehuis had aangekondigd

Met de Canadezen samen hebben we symbolisch Hitler en zijn trawanten gevangen genomen, mijn broer Nanne was  ́Hitler ́, daarna hebben we zijn portret verbrand in een vreugdevuur.

De inmiddels gearriveerde Binnenlandse Strijdkrachten hielden  ́bijltjesdag ́. De NSB-ers werden opgepakt, waaronder ook de bekende tandarts Kros. De  ́moffenhoeren ́ werden door Dr. Meyst gekeurd en kaalgeschoren en met rode menie ingesmeerd. Ook het meisje, die serieus verkering had, waarvan die soldaat was ondergedoken, waarmee ze later is getrouwd en naar Duitsland is verhuisd. Willem Otte, de visboer, zette zijn vrouw, die ook beticht werd van 'vriendschap' met Duitse militairen, op een kist op het Baantje en vroeg wie haar wilde kaal knippen en riep  ́wie zonder zonde is werpe de eerste steen ́ en niemand durfde dat aan.

Nanne en ik hadden geen werk meer en moesten op huis aan en dat was Lemmer in Friesland, waar onze  ouders, zus en jongere broertje tijdelijk woonde. Vervoer was er nog niet, zodat we op een paar oude fietsen op houten banden vertrokken. Wij gingen het platte land over. s ́Nachts sliepen wij bij boeren in  het hooi en vroegen om eten. Via Amsterdam met de veerboot kwamen we in Lemmer aan. We zouden niet meer naar Hellevoetsluis terugkeren. Mijn moeder wilde dat niet. Zij kon een huis huren in Den Haag, zodat we daar ons leven zouden voortzetten.

 

Bron: Nationaal Archief
Ervaringen 1940 - 1945 | Nationaal Archief

 

Shopping cart

No items in shopping cart.

© 2021 - 2024 fronttaal | sitemap | rss | ecommerce software - powered by MyOnlineStore